Schoonhovense Mixed Hockey Club

BONDSSCHEIDSRECHTERSBRIEFING 2007/2008


Er zijn dit jaar geen spelregels gewijzigd; het spelreglement 2006 is ook komend seizoen ongewijzigd van toepassing. Hiermee volgt de KNHB het beleid van de FIH om in principe regels voor twee jaar vast te stellen. Begin ook dit seizoen met het zorgvuldig doorlezen van het spelreglement. Het mag dan wel niet gewijzigd zijn,
maar een opfrissing van je regelkennis aan het begin van het seizoen kan geen kwaad.
De briefing is een aanscherping van de regels en geeft afspraken weer die door bondsscheidsrechters moeten worden uitgevoerd. De regels in hun wedstrijden zijn niet anders, maar hun wedstrijden zijn meestal van een ander niveau dan de gemiddelde recreatieve wedstrijd. Dat biedt mogelijkheden om meer te laten doorspelen
(modern fluiten), maar vraagt ook meer aandacht voor controle en discipline.

De briefing is een lijst van afspraken. Deze afspraken zijn niet vrijblijvend. Ze zijn bedoeld om helderheid te geven hoe de spelregels dienen te worden toegepast.
Spelers, begeleiders, publiek, maar ook je collega-scheidsrechters willen een voorspelbare en eenduidige aanpak. Scheidsrechters met ‘eigen regels’ en scheidsrechters met de houding van: ‘ik weet dat dit is afgesproken, maar ik vind het beter om het op de ouderwetse manier te doen’, scheppen alleen maar verwarring.

Flow of the Game
o Met succes is het modern fluiten geïntroduceerd. Modern fluiten betekent niet zo maar minder fluiten. Het is de basishouding om de teams zoveel mogelijk te laten spelen en alleen te fluiten wanneer doorspelen een slechtere optie is. Dat vergt veel concentratie van een scheidsrechter, want bij elke (vermeende) overtreding moet hij beoordelen of het team in balbezit profijt heeft bij een fluitsignaal of juist niet. En of het voor de controle van de wedstrijd niet beter is om tóch te fluiten.
Het modern fluiten varieert per soort wedstrijd, want het hangt ook af van de capaciteiten van de spelers.
Als iedereen stilstaat na een shootje, heeft het weinig zin om als scheidsrechter als enige te roepen dat het allemaal moderner moet. Maar als teams het oppikken, krijg je een leukere wedstrijd. Besef goed dat je de wedstrijd moet blijven controleren en dus direct moet ingrijpen als dit noodzakelijk is.
Soms kun je nadat je hebt laten doorspelen, een overtredende speler alsnog toespreken of bestraffen. Zo laat je iedereen zien dat je de fout echt wel hebt gezien en toon je de overtreder je grenzen aan. De juiste keuzes hierin maken betekent het beheersen van modern fluiten.

Controle
o Als de controle bij de arbitrage ontbreekt valt dit op, maar het is soms niet makkelijk om te zien op welke momenten een scheidsrechter nu de controle heeft genomen. Controle van een wedstrijd betekent niet dat je als baasje moet rondlopen en overal de strengste straf moet opleggen. Controle betekent dat de spelers binnen de gestelde grenzen blijven, omdat ze heel goed beseffen dat het overschrijden van die grenzen tot
consequenties zal leiden.

Enkele voorbeelden:
o Probeer het verschil te zien tussen onhandigheid en opzet.
Als je onhandigheid te streng bestraft, houd je geen strafniveau over voor de opzettelijke zaken. Een harde fysieke overtreding op het lichaam gericht moet duidelijk bestraft worden, op elk moment van de wedstrijd. En de eerste harde fysieke overtreding is niet anders dan een gelijksoortige aanslag verderop in de wedstrijd. Het gaat om de overtreding, niet om het tijdstip. Als de eerste keer juist wordt bestraft, laat de weldenkende speler herhaling uit zijn hoofd en bereik je dus wat je wilt.
o Herken de kleine overtredingen, het ‘breakdown of play’ dat alleen bedoeld is om te voorkomen dat de tegenpartij een aanval opzet. Dit soort overtredingen worden ook ver op de helft van de tegenstander begaan; vaak direct nadat een aanvaller de bal verliest. Herken deze acties, want hoewel het kleine rottigheidjes lijken, zijn ze onderdeel van een tactisch concept dat bedoeld is om het spel van de tegenstander te ontregelen. Ze zorgen voor veel irritatie als je ze niet tegen gaat.
o Treed op tegen protesten, zowel van de individuele speler als van een groep spelers. Nog steeds accepteren scheidsrechters het wanneer verdedigers keer op keer komen zeuren nadat een strafcorner is toegekend. Je hebt dat met reden gedaan, dus waarom accepteer je dat er steeds geprotesteerd wordt? Ook sommige keepers hebben er een handje van om – geholpen door hun soms indrukwekkende voorkomen – met veel heisa te komen vertellen wat hún mening is. Accepteer dat niet en stuur ze met overtuiging en als het nodig is met een kaart hun hok weer in (of als het zich herhaalt of te grof is: naar de strafbank). Haal bij het eerste groepsprotest de aanvoerder erbij en geef hem aan dat je dit niet accepteert. Als hij niet ingrijpt krijgt hij een kaart. Dat lost het probleem meestal op. Geen enkel team wil het risico lopen om vijf minuten zonder aanvoerder te spelen. En de speler die over het hele veld aan komt lopen om jou uit te leggen dat hij vanaf zíjn positie alles allemaal beter heeft gezien, hoort een kaart te krijgen voordat zijn eerste volzin is uitgesproken.

Keeper
o Het spelen met een vliegende keep wordt sinds vorig seizoen iets vaker gebruikt nu die mogelijkheden anders zijn omschreven in het spelreglement. Enkele onderdelen van deze regel roepen soms nog vragen op, vandaar een paar opmerkingen:
o De regel voor de standaard keeper is niet gewijzigd. Hij dient dus altijd met zijn helm op en minimaal legguards en klompen aan te spelen.
o De vliegende keep is een verdediger (met een shirt van afwijkende kleur) die de keeperstaken waarneemt. Hij mág binnen zijn 23-metergebied met een helm op spelen, maar hoeft dat niet.
o Het wisselen van ‘soort keeper’ mag op momenten dat spelerswissels zijn toegestaan. Dit mag dus niet bij een strafcorner en wel bij een strafbal.
o Bij het verdedigen van een strafcorner of een strafbal moet de vliegende keep zijn helm op, maar mag hij geen andere keeperuitrusting aandoen. Ook geen keeperhandschoenen.
o Wanneer een vliegende keep de 23-meterlijn passeert met zijn helm op, wordt hij bestraft met een vrije slag. Níét met een strafcorner, want de overtreding vindt buiten het 23-metergebied plaats. Als hij de overtreding herhaalt (maar in de praktijk gebeurt dat niet!), krijgt hij tevens een groene kaart.
o Wanneer een standaardkeeper betrokken is bij een wissel, wordt de tijd stilgezet.
o De meerderheid van de keepers maakt prima gebruik van de ruimere mogelijkheden om de bal met hun hand of arm te spelen. Een gecontroleerde onderschepping of slaande beweging is een mooie nieuwe keepertechniek. Alleen als de keeper echt een pass met zijn hand geeft of de bal met een harde mep over
een grote afstand wegslaat om de bal in het spel te brengen of houden, is dit niet toegestaan.
De keeper mag dus zijn hand actief gebruiken bij het maken van een save of het onderscheppen van een aanval. Maar het spelen van een harde pass is geen save meer. Een bal die door de keeper in één keer met zijn
hand tot over de 23-meterlijn wordt gemept, is duidelijk een pass.

Spelhervattingen
o De (vijf meter) afstandregel bij spelhervattingen moet strikt worden toegepast; dit geeft duidelijkheid en vermindert de kans op gevaar. Het voorkomt ook discussie bij gevaarlijk spel wat hierop volgt. En vijf meter betekent vijf échte meters. Begin daar vanaf het begin van de wedstrijd mee en laat duidelijk merken dat je van plan bent om de strafmaat op te voeren wanneer de spelers de overtreding blijven herhalen. Laat het niet op zijn beloop, maar zet de spelers pro-actief op vijf meter indien nodig.
o De meeste 10-meterstraffen die worden gegeven zijn meer een automatisme van de scheidsrechter dan een straf. Die hebben dus totaal geen effect. Geef alleen een 10-meter als dit voor de overtreder echt een straf is (bijvoorbeeld omdat hij hierdoor uit positie komt te staan). Anders is een extra fluitsignaal vaak voldoende. En als het te grof wordt geef je de overtreder een kaart.

Hoge bal
o Een van de grond geslagen bal, anders dan bij een schot op doel, moet je pas affluiten wanneer het omhoog slaan opzettelijk gebeurt óf wanneer het gevaarlijk is of kan leiden tot gevaarlijk spel.
Een hoge pass wordt op gevaar beoordeeld op drie momenten:
* Bij het omhoog spelen van de bal is het de omhoog spelende speler die er voor moet zorgen dat de pass geen gevaar oplevert. Indien de tegenstander al binnen speelafstand is, zal de richting van de bal dus moeten worden aangepast. Een aanvaller die als een kamikaze op zo’n pass komt inlopen of in het schot springt, zonder
feitelijk de kans te hebben om de bal technisch goed te spelen, wordt bestraft.
* Ook onderweg wordt de hoge bal op gevaar beoordeeld. In dat geval wordt de vrije slag gegeven op de plek waar de bal vertrokken is.
* Als een hoge pass (scoop, flick) neer gaat komen op een plek waar spelers van beide partijen staan, moet de tegenstander van degene die de hoge bal speelde de ruimte krijgen om de bal aan te nemen en te controleren. De aanvaller moet dus afstand nemen, of heel duidelijk laten zien dat hij de verdediger de ruimte zal bieden.
o In principe is de vrije slag in deze situaties dus voor de tegenstander van degene die de hoge bal speelde. Maar als de hoge pass naar een aanvaller gaat die heel duidelijk vrij staat en de verdediger alleen maar naderbij komt om binnen speelafstand te komen, terwijl hij de bal meestal niet kan stoppen, is de vrije slag voor de aanvaller. Wees tijdig met je beoordeling van de situatie!
o Een bal die bij een passeeractie op ‘scheenbeschermerhoogte’ tegen een stick aan komt, wordt eigenlijk nooit als gevaarlijk spel gezien. Maar als de speler dezelfde bal niet stopt, maar tegen zijn been aankrijgt, roepen velen ‘hoog’. Wees ook hier consequent: een bal wordt niet opeens gevaarlijk als de speler hem niet kan stoppen.
o Ook een schot op doel kán gevaarlijk zijn. Wanneer veldspelers bijna gescalpeerd worden, is het pure feit dat daar een doel achter stond geen excuus om niet te fluiten. Een veldspeler die op de doellijn gaat staan om kennelijk op enigerlei wijze een doelpunt te voorkomen, kiest deze positie bewust en krijgt een strafbal tegen als hij met zijn lichaam een doelpunt voorkomt.

Gebruik van lichaam en stick
o Een sliding van een veldspeler is op zich toegestaan, mits de tegenstander niet wordt gehinderd. Een sliding waarbij de tegenstander onderuit wordt gehaald, is een opzettelijke overtreding. Als een tegenstander ten val komt door een slecht getimede of slecht uitgevoerde sliding, krijgt de dader een gele kaart. Je hier niet aan houden heeft tot gevolg dat spelers niet meer weten waar de grenzen zijn.
o Een verdediger mag een schot op doel boven zijn schouder met de stick stoppen of doen afketsen. Alleen als dit leidt tot gevaarlijk spel volgt een strafcorner. En de bal met sticks duidelijk wegslaan leidt tot een strafbal. Gebruik bij het beoordelen van het ‘slaan’ echter wel je gezonde verstand. De verdediger kan onmogelijk zijn stick doodstil houden wanneer hij in een snelle beweging bij een schot op doel de bal probeert te stoppen.
o Bij spelhervattingen in de buurt van de cirkel ontstaan regelmatig duw- en trekpartijen. Vaak proberen we dit door een extra fluitsignaal of een boze blik op te lossen. Soms helpt dit, maar wanneer dit niet de oplossing biedt, moet je strenger optreden voordat het uit de hand loopt. Meestal helpt het om beide daders te bestraffen, maar als één partij de schuldige is, is een spelstraf (vrije slag tegen of een strafcorner) juist.

Strafcorner
o Met regelmaat te vroeg uitlopen is een vorm van spelbederf. De teller begint hierbij niet bij elke strafcorner weer op nul. Wanneer men bij de eerste strafcorner al tweemaal te vroeg is uitgelopen volgt bij de volgende keer, als dezelfde partij wéér te vroeg uitloopt, een groene kaart. De hierop volgende speler van dezelfde partij die het trucje weer probeert, krijgt geel. Let goed op dat het hier over hetzelfde team gaat, dus niet team B een gele kaart geven bij zijn eerste keer te vroeg uitlopen, omdat team A al groen heeft gehad. Als duidelijk is dat een team opzettelijk te vroeg uitloopt, hoef je natuurlijk niet tot een herhaling te wachten voordat je dit bestraft. Anders gaan de teams denken dat de eerste twee keer ‘gratis’ zijn.
o Als je denkt dat een partij opzettelijk traag zijn positie inneemt om zodoende tijd te winnen, helpt het vaak om de tijd stil te zetten. Dan heeft tijdrekken geen nut meer. Als de aanval te traag is, of te veel overleg pleegt, wijs hen dan op de consequenties. Niet direct een vrije slag tegen geven (ze kregen de strafcorner immers niet voor niets), maar duidelijk aangeven dat die mogelijkheid er wél is.
o Het aantrekken van handschoenen en maskers door verdedigers bij een strafcorner is toegestaan. Probeer de ‘aankleedtijd’ te beperken en voorkom dat ze daarna ook nog eens uitgebreid de tactiek gaan bespreken. Het opzetten van maskers kan meestal makkelijk in de tijd die aanvallers nodig hebben om op te stellen.
o Wanneer een speelhelft wordt verlengd met de tijd die nodig is om een strafcorner uit te spelen, maak je het voor alle partijen duidelijk dat het gaat om een uitspeelstrafcorner, door al voor de strafcorner wordt genomen het eindsignaal te geven. Dit voorkomt verwarring.

Persoonlijk straffen
Niet elke teleurgestelde reactie van een speler hoef je direct met persoonlijke straffen te beantwoorden. Het zijn geen robots. Maar vaak lijkt het alsof het vrij schieten is op de arbitrage wanneer een speler of begeleider teleurgesteld is. Dáár moet een eind aan komen. Een teambegeleider moet zich helemaal niet met de arbitrage
bemoeien.
Een speler die zich onredelijk afreageert op de arbitrage, moet merken dat dit niet kan. En als zijn reacties of emoties dan tot kaarten leiden, dan is het zíjn probleem. Maar door niet op te treden, wordt het uiteindelijk jóúw probleem voor die wedstrijd, en óns probleem als team van scheidsrechters omdat we dan niet
consequent zijn.
o Een groene kaart is bedoeld om aan te geven waar de grenzen liggen en niet om te laten zien dat je de theorieregels kent. Een extra fluitsignaal, een opmerking of een boze blik helpt vaak net zo goed. Maar een goed getimede groene kaart geeft een duidelijk signaal af waar je grenzen liggen (naar beide teams!).
Drie keer groen voor één wedstrijd moet voldoende zijn om je boodschap over te brengen. Waarschuw beide teams wanneer je die derde groene geeft, dat die kleur ‘op’ is. Hiermee voorkom je dat de gele kaart die mogelijk volgt als ‘veel te zwaar’ wordt gezien. Alleen als alle kaarten bij één partij vielen, is het onredelijk om de eerstvolgende groene kaart tot geel te promoveren als die voor de andere partij is. Dan valt dus de uitzonderlijke vierde (maar dan écht laatste) groene kaart in de wedstrijd.
Houd rekening met het tijdstip in de wedstrijd voor het geven van een groene kaart. Een groene kaart in de laatste fase van een wedstrijd heeft geen effect. Dus zul je daar een andere optie moeten kiezen, zoals die boze blik. Is het écht een kaart dan zal groen helaas voor de speler niet meer kunnen.
o Het merendeel van de teambegeleiders gedraagt zich prima en onthoudt zich van commentaar op de arbitrage. De uitzonderingen en zeker de reacties die niet puur emotioneel zijn moeten worden aangepakt. Een teambegeleider die bewust de arbitrage beledigt of die maar blijft doormekkeren of theatraal nonverbaal
zijn ongenoegen uit, moet (eventueel na een waarschuwing) met geel bestraft worden. Een coach die het veld in loopt om verhaal te halen, krijgt zonder waarschuwing geel. En schelden betekent rood.
o Sommige teams hebben ook teambegeleiders die niet op de bank plaatsnemen. Dat kan de man zijn op de video-toren of de teambegeleider die voor de wedstrijd en tijdens de rust met het team op het veld bezig is, maar tijdens de wedstrijd buiten de omheining staat. Als deze teambegeleiders zich misdragen naar de
arbitrage, dan haal je de aanvoerder bij je en geef je hem aan dat hij dit moet laten stoppen. Doet hij dit niet dan krijgt de aanvoerder een kaart. In regel 3.4 staat dat de aanvoerder verantwoordelijk is voor het gedrag van alle teambegeleiders van hun team. Er staat nergens dat dit alleen geldt voor die begeleiders
die op de bank zitten.


Tweede gele of groene kaart
o De tweede groene kaart is altijd geel. Voor de duidelijke communicatie toon je eerst de tweede groene kaart en dan meteen de gele kaart. De straf voor een tweede groene (en dus gele) kaart is vijf minuten.
o In principe betekent een tweede gele kaart in de wedstrijd voor dezelfde speler altijd dat hij voor de resterende tijd niet meer mag meedoen. Voor de duidelijkheid naar spelers en publiek en om onderscheid te maken met een directe rode kaart voor een grove overtreding, tonen we eerst geel en dan rood.
o Let er op dat het wedstrijdformulier het communicatiemiddel is tussen de scheidsrechter en de tuchtcommissie. Als een speler meerdere gele kaarten heeft gekregen, is het belangrijk om dit helder weer te geven. Bij twee gelijksoortige gele kaarten voor één speler is de tweede automatisch rood; op het formulier zet je dus één keer geel en één keer rood. Bij twee verschillende gele kaarten voor één speler is de straf in de wedstrijd voor die tweede kaart het resterende deel van de wedstrijd (hem wordt geel en dus rood getoond om discussie te voorkomen). Voor de tuchtcommissie zijn het echter twee gele kaarten. Noteer die goed.
o De straftijd voor een gele kaart is in principe vijf minuten. Alleen voor een fysieke overtreding, op het lichaam gericht is de straf tien minuten. Slidings, neerhalen van spelers, etc wordt dus bij een gele kaart bestraft met tien minuten, andere gele kaarten betekenen vijf minuten tijdstraf.

Samen goed fluiten
o Houd je aan de briefing!
• Spelers willen goed gefloten worden. Ze snappen best wel dat niet elke scheidsrechter elke week even briljant is, maar waar ze het moeilijk mee hebben is wanneer ze niet weten waar ze aan toe zijn. Het is daarom belangrijk om consequent te zijn (“voorspelbaar fluiten”), week in week uit, zowel bij oefenwedstrijden als bij competitiewedstrijden.
o Als je wilt dat je waarneming goed is, moet je zorgen dat je positioning goed is. Voor een goede positioning is goede mobiliteit nodig. Voor goede mobiliteit is het noodzakelijk dat je goed getraind bent.
Dus….
o Treed op als team! Dit houdt in dat jíj een collega introduceert bij een vereniging die hem niet kent. Het houdt ook in dat je na de wedstrijd solidair blijft en niet als enige met een team gaat borrelen terwijl je weet dat zij commentaar op je collega hebben. Maar zorg ook dat je op tijd bij de wedstrijd bent, zodat je collega zich niet ongerust hoeft te maken. Geen eigen regels gebruiken en elkaar steunen waar nodig.
o Goed arbitraal teamverband straalt uit naar de spelers. Wanneer je collega door een blik of gebaar om advies vraagt, geef dan duidelijk aan wat je bedoelt, dan zien de spelers ook dat er een derde team op het veld staat.
o Zorg dat je niet te ver weg staat. Adviezen over een afstand van 60 of 70 meter komen ongeloofwaardig over bij de spelers. De communicatie door de radio’s in de landelijke klassen is géén vervanging voor de normaal gangbare signalen. Blijf dus ook zichtbaar signalen gebruiken, want zo communiceer je ook naar
spelers, begeleiders en toeschouwers.
o Overleg alleen met je collega als je denkt dat hij het voorval vanuit zijn positie ook gezien kán hebben. Aan de houding van je collega kun je vaak al zien of overleg wel zin heeft. En als je collega aangeeft dat hij het níét gezien heeft en je dus helaas niet kan helpen, dan moet je dus zélf je beslissing nemen. Maak het dan meteen aan de spelers helder dat het jóúw beslissing is.
 

Heel veel succes!